Wie de zetmeelopbrengst wil verhogen, kan mais in een later stadium oogsten. Ook de bestendigheid van zetmeel neemt dan toe. Zo is de uitslag van onderzoek van Wageningen UR. Door de toename van het bestendige zetmeel stoten koeien minder methaan uit.
“Mais moet je oogsten wanneer het drogestofgehalte tussen 30 en 35 procent ligt”, zo luid het advies volgens Wageningen UR. Bij minder drogestof is de mais onvoldoende rijp en bij meer drogestof is conservering moeilijk en de kans op broei dus groot. Daardoor verlaagt de voeropname.
Het pensbestendige zetmeel en de voerderwaarde van mais nemen echter toe bij een hoger drogestofgehalte. De methaanuitstoot neemt af omdat de pens minder zetmeel fermenteert.
WUR deed onderzoek met proefkuilen met 30, 34, 38 en 42 procent drogestof. Qua conservering deden de kuilen volgens de onderzoekers niet voor elkaar onder. Het zetmeelgehalte varieerde van 381 gram per kg drogestof in de natste kuil tot 433 gram in de kuil met 42 procent drogestof. 64 hoogproductieve koeien kregen een rantsoen met 61 procent mais, 28 procent gras, 10 procent sojaschroot, aangevuld met krachtvoer. De 64 koeien werden onderverdeel in vier groepen die elk mais uit een van de kuilen kreeg.
De rijpheid van de mais bleek geen effect op voeropname en productie te hebben. De koeien die de droogste mais kregen, produceerden echter wel minder melkvet. Uit een verteringsstudie bleek dat de pensbestendigheid minder afhankelijk is van het oogststadium dan verwacht. Ook de verschillen in methaanemissie zijn daardoor relatief klein. “Bij andere rassen zou het verschil groter kunnen zijn” verwachten de onderzoekers.
Het onderzoek ‘Effectieve en kostenloze vermindering van de methaanuitstoot door de melkveehouderij met verder afgerijpte snijmaïs’ werd gefinancierd door Productschap Zuivel en Agentschap NL van het ministerie van EL&I.