Veel zandgronden in het zuiden en oosten van Nederland zijn gevoelig voor droogte in het groeiseizoen. Het voorkomen van bodemverdichting om de bewortelingsdiepte en daarmee de vochtopname maximaal te houden is daarom erg belangrijk. Daarnaast kan het risico van verdroging op droogtegevoelige gronden worden verkleind.
Dat kan door mais te telen met een lagere plantdichtheid dan de gebruikelijke 100.00 per ha en/of bladarme rassen te gebruiken. Onder droge omstandigheden is minder bladmassa gunstig. Er verdamt dan relatief minder water.
Het telen van rassen die vroeg bloeien en een goede celwandverteerbaarheid hebben kunnen ook het risico op verdroging verkleinen. Vroegbloeiende rassen hebben tijdens de korrelzetting een grotere kans te ontsnappen aan een vroegtijdig vochttekort, omdat de kans op droogte in de loop van het seizoen toeneemt. Als tijdens de korrelzetting toch een vochttekort optreedt, blijft de voederwaarde van rassen met een goede celwandverteerbaarheid beter op peil dan van rassen met een hoog kolfaandeel.
Bij vochttekort kan de hoeveelheid neerslag aangevuld worden met beregening. Om tijdig te kunnen beginnen met beregen is het overigens wel noodzakelijk om de actuele vochtvoorraad te weten. Hoe dit kan worden ingeschat, staat vermeld op pagina 39 van het Handboek Snijmais.