In de snijmaïskuil treedt gemakkelijk broei en schimmelvorming op. De oorzaak hiervan is lucht in het kuilvoer tijdens de bewaring en de vervoedering. Daardoor worden de diverse soorten bacteriën en schimmels weer actief en gaan zich vermeerderen. Dit leidt tot afbraak van voedingsstoffen en tot productie van warmte. De verliezen nemen toe naarmate de broei langer duurt en de temperatuur meer stijgt. In broeiend kuilvoer kunnen de verliezen aan voederwaarde 2 tot 3 procent (20-30 VEM) per dag bedragen. Daarnaast wordt het product minder smakelijk. Een vermindering van de drogestofopname met 10 tot 20 procent is mogelijk. Uit onderzoek van NIZO food research is bleek dat bij 50% van de kuilen waarvan gevoerd werd plekken voorkwamen met hoge aantallen sporen van boterzuurbacteriën (> 10.000 per gram voer). Geconcludeerd werd dat broei en schimmel als gevolg van luchttoetreding tijdens het bewaren en voeren hierbij een rol spelen.
Tijdens het uithalen en voeren kunnen de volgende maatregelen genomen worden:
– Tijdens het uithalen voorkomen dat de lucht tussen het plasticzeil en het voer ver de kuil kan binnendringen. Door een rij zandslurven vlak achter het snijvlak te leggen kan dit worden voorkomen.
– Tijdens de vervoedering voor een glad snijvlak zorgen. Minstens tweemaal per week voer uit de kuil halen en de kuil (zeker in de winterperiode) zo mogelijk tussentijds afsluiten. In de zomerperiode kan de kuil beter open blijven. Dit voorkomt dat de temperatuur en de luchtvochtigheid achter het plastic (vooral bij zwart plastic) erg hoog worden (broeikaseffect).
Het gebruik van broeibestrijdingsmiddelen is meestal niet nodig als bovenstaande maatregelen in acht worden genomen. Alleen in bijzondere situaties zoals vervoederen van kleine hoeveelheden of bij zeer droge snijmaïs in de zomerperiode, kunnen broeibestrijdingsmiddelen zinvol zijn. Als broeibestrijdingsmiddelen kunnen chemische middelen (meestal op basis van propionzuur) of speciale bacteriemengsels met heterofermentatieve melkzuurbacteriën worden toegepast. Deze middelen remmen de activiteit van de micro-organismen. De kans op broei kan men verkleinen door tijdens het hakselen van de laatste vrachten die over de kuil komen een middel toe te voegen (bovenste 0,5 m). Met de chemische middelen kan eventueel alleen een toplaagbehandeling worden toegepast met een gieter, voorzien van een sproeiboom. Het effect hiervan is echter welk kleiner. Bij toepassing van een middel op basis van propionzuur tijdens het hakselen ligt de adviesdosering rond de 3 tot 4 liter per ton en bij een toplaagbehandeling op 0,5-0,75 l per m².
Wanneer er toch broei en schimmel in het kuilvoer optreedt dan kunnen de volgende maatregelen overwogen worden:
– De broeiende kuil luchtdicht afsluiten en laten afkoelen en een andere kuil open maken. Men kan ook dezelfde kuil aan de andere kant openen.
– Het broeiende gedeelte (2-4 m) uit de kuil halen en apart inkuilen (evt. met een broeibestrijdingsmiddel) en met het koelere gedeelte van de kuil verder gaan, dus een “herstart” maken.
– Bij kuilen met een te lage voersnelheid de gehele kuil openmaken en de bovenlaag van de kuil eraf halen, opnieuw inkuilen en alles weer goed afdekken. Door de geringere hoogte van de kuil neemt de voersnelheid weer toe.
Bijzondere schimmels
Meestal ontstaat schimmelvorming aan de buitenkant van de kuil door toetreding van lucht. In snijmaïskuil ziet men soms ook schimmels met opvallende kleuren midden in een goed geconserveerde en bewaarde kuil. Het gaat hierbij om de schimmels Penicillium roqueforti, Monascus ruber en Chrysonilia sitophila.
De Penicillium roqueforti vormt blauwgroene bollen met een doorsnede van 10-20 cm. De schimmelbollen komen vooral voor in het bovenste gedeelte (geringe dichtheid) van de kuil, maar niet in de buitenste laag van 0-15 cm (te koud). Deze schimmel kan bijna zonder zuurstof groeien en kan -een gifstof vormen. Bij onderzoek in de praktijk is deze gifstof echter zelden aangetroffen. Over de groeiomstandigheden van deze schimmel is nog niet alles bekend. Wel blijkt dat de schimmel vooral voorkomt in kuilen met een lage voersnelheid. De indruk bestaat dat de schimmel als het ware “vooruit loopt” in de kuil en vooral groeit in de eerste 1 à 2 m achter het snijvlak. Tot nu toe hebben zich bij het voeren van dergelijk kuilvoer nog geen duidelijke problemen voorgedaan. Schimmelvorming leidt tot een minder smakelijk product met een lagere voederwaarde. Het is daarom raadzaam om de blauw/groene schimmelbollen eruit te halen en niet te vervoederen. Een goed vastgereden kuil, een luchtdichte bewaring en een ruime voersnelheid tijdens de vervoedering kan het optreden van deze schimmel beperken of zelfs geheel voorkomen.
Monascus ruber
De Monascus ruber vormt roodpaarse bollen in de snijmaïskuil. De schimmel groeit onder dezelfde omstandigheden in de kuil als de blauwgroene schimmel. De Monascus produceert vrijwel zeker geen gifstof en is dus niet direct schadelijk. Ook hier adviseren we de schimmelbollen te verwijderen bij het uithalen of het voeren, maar eerst zorgen voor een goede bewaring en voldoende voersnelheid.
Chrysonilia sitophila
De Chrysonilia sitophila is een oranjekleurige schimmel die vooral voorkomt op het snijvlak van de kuil of blokken kuilvoer waarin al enige broei zit. De schimmel groeit vooral bij hogere temperaturen (25-30 °C) en kan in enkele dagen zeer veel oranjekleurige sporen vormen. Deze explosieve groei leidt tot extra broei en snelle achteruitgang in kwaliteit (verrotting). De schimmel staat als niet giftig bekend.