Op veel Nederlandse melkveebedrijven is het gebruikelijk om gras en maïs niet in vruchtwisseling te telen. Vruchtwisseling is het na elkaar telen van verschillende gewassen op een perceel om ziekten en plagen te voorkomen en de bodemvruchtbaarheid te verbeteren. Daarover bericht Verantwoorde Veehouderij.
Met het oog op weidegang en voederwinning wordt het gras vaak dichtbij de stal gehouden en snijmaïs op de verder gelegen percelen geteeld. Op basis van bestaande kennis blijkt dat snijmaïs baat heeft bij een vruchtwisseling.
Als jaar op jaar snijmaïs wordt geteeld op hetzelfde perceel, daalt de opbrengst substantieel. Dat kan deels worden voorkomen door te kiezen voor vroege maïsrassen met de teelt van een tussengewas of een groenbemester. Voor grasland is het effect niet zo eenduidig: langjarig grasland kan ook lang productief blijven, zelfs
vergelijkbaar met kortdurend grasland. Scheuren van dergelijk grasland is ongunstig. Scheuren betekent het onderwerken van de graszode door ploegen of frezen. Echter, in de praktijk daalt de productiviteit van grasland door managementfouten. Scheuren kan dan aantrekkelijk zijn. De stikstof- en koolstofverliezen zijn echter aanzienlijk en nemen toe met de leeftijd van het grasland. Door na het scheuren snijmaïs te telen gevolgd door een goed ontwikkelde groenbemester kunnen de verliezen worden beperkt.
Voor grasklaver is afwisseling met bouwland (maïs) zelfs wenselijk: het klaveraandeel neemt na verloop van tijd af en na scheuren is de situatie ongunstig voor inzaai van grasklaver. Een bouwlandperiode zorgt voor de nodige verschraling en daling van de populatie bodempathogenen, waardoor er weer een gunstige uitgangssituatie voor grasklaver ontstaat.
Kortom: vruchtwisseling van grasklaver met snijmaïs is gunstig voor snijmaïs en grasklaver, en onder voorwaarden ook voor grasland. Emissies van stikstof zijn een risico, welke toenemen met de leeftijd van het grasland.