De uitslagen van de maiskuilen van dit jaar laten, zoals verwacht, een hoog drogestofgehalte en een lager zetmeelgehalte zien. Dat meldt Eurofins.
De gemiddelde kwaliteit van maiskuilen valt dit jaar wat tegen in vergelijking met afgelopen jaren. De drogere maiskuilen zijn over het algemeen gevoeliger voor broei.
Het maisseizoen van 2022 kenmerkte zich vooral door de zeer droge zomer. De afrijping was daardoor erg snel en op een aantal plaatsen werd de mais ook noodrijp. De verschillen tussen regio’s waren groot, waarbij de droogte vooral zichtbaar was op de hoge, lichte zandgronden. Het oogsten begon dit jaar dan ook vroeg en de eerste percelen werden al in augustus geoogst.
De droge omstandigheden en snelle afrijping zijn goed terug te zien in het drogestofgehalte van de maiskuilen met een gemiddelde van 41,1%, waarbij het langjarig gemiddelde 37,3% is. Het gemiddelde drogestofgehalte was het hoogst in zuiden en oosten van Nederland, met respectievelijk 42,3% en 42,0% en het laagste in het noorden met 37,9%. De VEM valt met gemiddeld 980 iets lager uit dan het langjarig gemiddelde.
De droogte heeft ook invloed gehad op de kolfzetting met als gevolg een lager zetmeelgehalte dan gebruikelijk. Het gemiddelde zetmeelgehalte ligt op 336 g/kg ds. Dat is een stuk lager dan het langjarig gemiddelde van 361 g/kg ds. Ook is de spreiding van het zetmeelgehalte dit jaar groter dan in andere jaren. Verder zijn er ook wat betreft het zetmeelgehalte verschillen tussen regio’s, waarbij het zetmeelgehalte gemiddeld het hoogst is in het zuiden met 345 g/kg ds en het laagst in het oosten met 326 g/kg ds. Het bestendig zetmeel is met 26% wat lager dan andere jaren. In combinatie met het lagere zetmeelgehalte dit jaar, zorgt dit voor een ruim lagere hoeveelheid aan bestendig zetmeel van 89 g/kg ds tegenover het langjarig gemiddelde van 103 g/kg ds.
Drogere maiskuilen zijn over het algemeen gevoeliger voor broei. Dit komt vooral doordat een droger product moeilijker te verdichten is tijdens het inkuilen, waardoor de dichtheid van de kuil lager is. Wanneer de kuil geopend wordt, kan zuurstof makkelijker de kuil binnendringen met broei tot gevolg. Dat drogere maiskuilen gevoeliger zijn voor broei is ook goed terug te zien in de resultaten voor broeigevoeligheid dit jaar (zie figuur 1). Ten opzichte van vorige jaren is het aantal kuilen in de categorieën “groot risico” en “zeer groot risico” flink toegenomen. Voor deze kuilen is het van belang om voldoende voersnelheid aan te houden (minimaal 1,5 tot 2 meter per week) om broei zo min mogelijk kans te geven.
Al met al is de gemiddelde snijmais dit jaar wat trager dan vorige jaren, enerzijds door het hoger drogestofgehalte, anderzijds door het lagere zetmeelgehalte en dus ook een hoger celwandgehalte. Zeker wanneer de kuil relatief vroeg geopend wordt, zal een aanvulling met snelle energie wenselijk zijn. De verwachting is dat, ondanks de relatief goede VEM, de voederwaarde van de drogere snijmais met een lager zetmeelgehalte in de praktijk wat tegenvalt. Gezien de hogere verzadigingswaarde van de maiskuilen dit jaar (gemiddeld 0,94), kan ook de opname iets achterblijven ten opzichte van andere jaren. Bron: Eurofins)