Oene Oenema, hoogleraar aan Wageningen UR, stelt dat ruw eiwit in gras in tien jaar zo ver is gedaald, dat mais bijvoeren niet meer nodig is. Collega’s Ronald Zom en melkveehoudervoorman Kees Romijn zijn verbaasd.
“Het ruw eiwit gehalte in gras is sinds 1995 van 19 naar 15 procent gedaald”, vertelt Oenema op basis van analyseresultaten van BLGG (zie onderstaande figuur). “Tussen de jaren door zijn er soms verschillen door de invloed van weer en groeiomstandigheden, maar gemiddeld genomen is er een duidelijk dalende trend.”
Oenema weet door eigen literatuurstudie dat melkkoeien 15 á 16 procent ruw eiwit nodig hebben. “Het eiwitgehalte in voorjaarskuilen is globaal dus voldoende voor de melkkoe. Najaarskuilen hebben gemiddeld een hoger eiwitgehalte dan voorjaarskuilen. Jongvee en droge melkkoeien hebben minder eiwit nodig dan melkkoeien. “Maar”, zo meldt Oenema, “Er is per bedrijf nogal wat variatie.”
Vanaf de jaren zeventig is snijmais populair geworden om de te hoge eiwitgehaltes in gras te compenseren. Destijds was het eiwitgehalte meer dan twintig procent en dat werd gecompenseerd met snijmais dat een heel laag eiwitgehalte heeft.
Ronald Zom, veevoerdeskundige bij Wageningen UR, verbaast zich over de uitspraken van Oenema. “De suggestie wordt gewekt dat melkveehouders alleen mais verbouwen om het ruweiwitgehalte van de graskuilen te drukken. Dat is onzin, want vaak doet die reden helemaal niet ter zake.” De onderzoeker stelt dat snijmais juist maakt dat er gemiddeld minder krachtvoer in het totale rantsoen zit. “Graskuil heeft een verzadigingswaarde van gemiddeld 1,0 en snijmais 0,8. Dat wil zeggen dat de koe van snijmais meer kilo’s droge stof kan opnemen. Dat scheelt in het aandeel krachtvoer.” Verder bepleit Zom dat er veel argumenten zijn die snijmaïsteelt interessant maken voor melkveehouders. “Het is makkelijker te telen, het kost minder arbeid en is makkelijker te verhandelen.”
Voorzitter Kees Romijn van LTO-vakgroep Melkveehouderij deelt de opvatting van Zom. “Kijk je puur vanuit het oogpunt van stikstofefficiëntie, dan heeft Oenema misschien een punt. Maar verder zijn de redeneringen veel te kort door de bocht en derhalve ook niet zo handig in de Tweede Kamer te noemen.”
Bron: BLGG