Builenbrand wordt veroorzaakt door de brandschimmel Ustilago maydis die bepaalde delen van de plant aantast. Aantasting vindt met name plaats in plantendelen waar sprake is van intensieve celdeling.
Na infectie ontstaan grijsachtige gallen, de builen, die zijn omgeven door een vleos. Na verloop van tijd barsten de buiten open en komen een groot aantal bruin-zwarte sporen vrij. De sporen kunnen vier jaar in de grond overblijven en hun kiemkracht bewaren.
Builenbrand komt met name voor in droge, warme jaren op percelen waar mais sterk van droogte te lijden heeft gehad. De ziekte is niet chemisch te bestrijden. Vruchtwisseling heeft weinig zin, omdat de sporen zich ook door de lucht kunnen verplaatsen. Tussen rassen bestaand wel verschillen in resistentie tegen builenbrand (zie handboek snijmais hoofdstuk 6). Ook het beperken van groei stagnaties verkleint de kans op aantasting: denk hierbij aan een goede bodemstructuur en beregenen in droge perioden.
Aantasting heeft zowel gevolgen voor de opbrengst als voor de kwaliteit van de mais. Uitgaande van een gemiddeld gewas dient men per 10 procent zwaar aangetaste planten rekening te houden met verliezen:
– 4 procent aan drogestofopbrengst
– Circa 14 VEM per kg droge stof
– 5,2 procent aan VEM-opbrengst
De drogestofopbrengst van de kolven daalt sterker dan van het gehele gewas, zodat builenbrandpercelen beter niet voor korrelmais bestemd kunnen worden. Per 10 procent aangetaste kolven moet men rekening houden met een daling van de kolfopbrengst van ruim 8 procent. De aantasting kan het beste worden vastgesteld door op meerdere, willekeurig gekozen plaatsen 100 opeenvolgende planten in een rij te beoordelen.